
Jurisprudentie
BI9719
Datum uitspraak2009-06-24
Datum gepubliceerd2009-06-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806936/1/M1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806936/1/M1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 20 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) de locatie aangeduid met nummer BB 111 aangewezen als locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval door de gebruikers van de daar genoemde percelen.
Uitspraak
200806936/1/M1
Datum uitspraak: 24 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) de locatie aangeduid met nummer BB 111 aangewezen als locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval door de gebruikers van de daar genoemde percelen.
Bij besluit van 24 april 2008 heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de rechtbank Haarlem ingekomen op 4 juni 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 17 juli 2008. De rechtbank Haarlem heeft het beroepschrift en de gronden van het beroep met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroepschrift en de gronden van het beroep zijn ingekomen op 11 september 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2009, waar [een der appellanten], in persoon, en bijgestaan door mr. C. Lubben, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Braeken, A.B. Koster en V. de Bruijn, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2006 van de gemeente Haarlem (hierna: de Afvalstoffenverordening 2006) kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 10, zevende lid, van de Afvalstoffenverordening 2006 mag de loopafstand maximaal 75 meter bedragen waar een inzamelvoorziening of clusterplaats voor huishoudelijk restafval en/of groente-, fruit- en tuinafval (hierna: gft-afval) aanwezig is nabij een perceel. Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen, zoals praktische belemmeringen in verband met de verkeersveiligheid, de bereikbaarheid van de inzamelvoorziening door het inzamelvoertuig, de aanwezigheid van kabels en leidingen en andere objecten in de openbare ruimte, besluiten dat de afstand tussen de inzamelvoorziening bestemd voor restafval en/of gft-afval, en de desbetreffende percelen maximaal 125 meter bedraagt.
2.2. Het college heeft locatie BB 111 vastgesteld overeenkomstig de door hem gehanteerde randvoorwaarden, neergelegd in de nota "Procedure invoering ondergrondse inzameling restafval", waaronder een loopafstand van in principe maximaal 75 meter tussen de woningen en de container, bereikbaarheid en toegankelijkheid van de containers voor zowel de inzamelaar als de gebruikers, verkeersveiligheid, het ontbreken van obstakels zoals kabels en leidingen, het zo mogelijk behouden van parkeerplaatsen en bomen en de inpassing in het straatbeeld.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bij het aanwijzen van een locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval gaat om een voorziening waarmee het algemeen belang is gediend. Dit houdt volgens het college in dat een beperkte mate van overlast of hinder die hiervan het gevolg kan zijn, moet worden aanvaard.
2.3. [appellanten] kunnen zich niet vinden in de aanwijzing van de aan de Duinoordstraat tussen de nummers [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats] gelegen locatie BB 111 als locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval. Volgens [appellanten] zijn er objectief bezien betere locaties dan de locatie BB 111, bijvoorbeeld die op de hoek van de Akerdamseweg ter hoogte van nummer 59. Nu deze en andere geschikte locaties die door [appellanten] zijn voorgedragen, door het college niet serieus en met zorg zijn onderzocht, is volgens hen het besluit niet zorgvuldig tot stand gekomen. Locatie BB 111 bevindt zich slechts op een afstand van ongeveer 1.80 meter van hun woning [locatie 2]. Als gevolg van de aanwijzing van de locatie BB 111 zullen volgens hen een door de kinderen in de straat gebruikte speelruimte en een parkeerplaats verdwijnen. Volgens [appellanten] is deze locatie nadelig voor de verkeersveiligheid en is het waarschijnlijk dat naast de inzamelvoorziening afval wordt geplaatst. Dit laatste wordt volgens hen veroorzaakt doordat het systeem, dat registreert wanneer een afvalinzameling vol is, is uitgeschakeld.
2.3.1. Met betrekking tot de stelling van [appellanten] dat de door hen voorgestelde alternatieve locaties door het college niet serieus zijn onderzocht, overweegt de Afdeling dat uit het zich in het dossier bevindende advies aan de leden van de Commissie Beroep- en bezwaarschriften blijkt dat andere mogelijk in aanmerking komende locaties in de besluitvorming zijn betrokken. De omstandigheid dat de geschiktheid van een locatie aan de Akerdamseweg 59 niet is onderzocht door het graven van sleuven, leidt er niet toe dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid of genomen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat aanwijzing van die locatie mede in verband met de situering op een hoek verkeerstechnische bezwaren heeft. Bovendien zou bij aanwijzing van die locatie een van de buurtbewoners worden geconfronteerd met een loopafstand van meer dan 125 meter naar de dichtstbijzijnde inzamelvoorziening. Een dergelijke aanwijzing is in strijd met artikel 10, zevende lid, van de Afvalstoffenverordening 2006 en daarom niet toegestaan. Dat de desbetreffende buurtbewoner heeft laten weten tegen een loopafstand van meer dan 125 meter geen bezwaar te hebben, kan daaraan niet afdoen.
2.3.2. Anders dan [appellanten] hebben gesteld bedraagt de afstand van de container op locatie B 111 tot hun woning bijna zeven meter. Hiermee is voldaan aan de in de nota "Procedure invoering ondergrondse inzameling restafval" opgenomen randvoorwaarde van een minimumafstand van drie meter tussen container en ingang van de woning.
2.3.3. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat door de aanwijzing van locatie BB 111 speelruimte voor de kinderen verloren gaat, nu het college heeft gesteld dat de container op een plek komt, waar niet of nauwelijks kinderen spelen en waar gedeeltelijk een auto geparkeerd kan worden en [appellanten] deze stelling van het college niet afdoende hebben weersproken. Van verlies van parkeerruimte is evenmin gebleken nu namens het college ter zitting onweersproken is gesteld dat met een verschuiving van de parkeerstrook het aantal parkeerplaatsen gelijk zal blijven. Evenmin hebben [appellanten] aannemelijk gemaakt dat de aanwijzing van locatie B111 verkeerstechnisch mede in vergelijking met andere locaties ernstige bezwaren oplevert. De omstandigheid dat mogelijk zwerfafval vrijkomt, betreft primair een kwestie van handhaving.
2.3.4. Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college, rekening houdend met de randvoorwaarden en de voorgestelde alternatieve locaties, bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot aanwijzing van locatie BB 111 als locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval heeft kunnen komen.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009
191-209.